10.

Wonen met zorg en welzijn

Samenhangend met de vergrijzing liggen er in Brabant forse opgaven op het vlak van ‘wonen met zorg en welzijn’. Voorzien moet worden in een breed palet aan woonvormen, nodig om in te spelen op de woonwensen van ouderen.
Een belangrijk deel van de opgave bestaat uit het aanpassen van de bestaande woningvoorraad.

Trends en ontwikkelingen

De Brabantse bevolking vergrijst: er komen steeds meer ouderen, die bovendien steeds ouder worden. Het aantal 80-plussers verdubbelt bijna tussen nu en 2040 en blijft ook daarna nog toenemen. En veel van die ouderen krijgen vroeg of laat te maken met mobiliteitsbeperkingen of aandoeningen als dementie. De komende jaren zal er daarom veel aandacht moeten zijn voor het ‘wonen met zorg en welzijn’.

Kernpunt bij dit alles is, dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig (willen) blijven wonen1. Ouderen beseffen steeds meer, dat zij ook zelf aan zet zijn om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen; in hun eigen huis of door te verhuizen naar een (meer) geschikte woning. Bovendien bezit een groot deel van de nieuwe generatie ouderen een koopwoning, waarin ze – als het kan – (ook langer) willen blijven wonen. Deze ontwikkelingen leiden ertoe, dat (lichtere vormen van) zorg en welzijn meer en meer in de woning of in de directe woonomgeving moeten worden geboden.
Inmiddels is een groot deel van de verzorgingshuiszorg geëxtramuraliseerd, waarmee tegelijkertijd een behoefte is ontstaan aan woonvormen tussen thuis en het verpleeghuis2. Het gaat dan om woonvormen waarbij zorg aan huis, sociale activiteiten, omzien naar elkaar en meer of minder zelfstandig wonen in diverse combinaties voorkomen. Vooral mensen die zwaardere zorg thuis ontvangen hebben behoefte aan dergelijke woonvormen, maar ook eenzame ouderen kiezen vaker voor een vorm van groepswonen. Binnen de bestaande woningvoorraad is nu vaak geen geschikt alternatief beschikbaar. De diversiteit van vormen van wonen en zorg tussen thuis en verpleeghuis blijft achter3.

Natuurlijk, er wordt al veel gedaan op het vlak van ‘wonen met zorg en welzijn’ en er zijn allerlei initiatieven. Tegelijkertijd zijn er ook geluiden van ouderen, die geen geschikt aanbod (in de buurt) kunnen vinden of geen locatie hebben om zelf bijvoorbeeld een ‘woon-zorg-project’ te realiseren. Al met al zal er de komende tijd nog veel meer moeten gebeuren om de groeiende groep ouderen, passend bij hun verander(en)de woonwensen, van geschikte woonruimte te kunnen voorzien.
Om ertoe bij te dragen dat er juist ook voor deze (doel)groepen van ouder wordende huishoudens meer geschikt aanbod wordt gecreëerd heeft de provincie het ‘Actieprogramma Nieuwe Woonvormen en Zelfbouw’4 opgesteld (maart 2020). Een van de belangrijke doelen van dit actieprogramma is om ertoe bij te dragen, dat het (meer en beter) voorzien in de woonvraag van ouderen – o.a. via nieuwe (geclusterde) woonvormen, soms ook in combinatie met zorg en welzijn – een plek krijgt, meer ‘in het hart van onze ‘woon-opgaven’.

  • 1. - Raad van Ouderen (2020). <em>Langer zelfstandig in een passende woning met goede zorg.</em> Advies Raad van Ouderen, mei 2020.<br>- Planbureau voor de Leefomgeving (2019). <em>Zelfstandig thuis op hoge leeftijd. Verkenning van knelpunten en handelingsperspectieven in beleid en praktijk.</em> Project Langer Zelfstandig Wonen van Ouderen, PBL, juli 2019.
  • 2. - Pieter van Harberden (2020). <em>Tussen thuis en verpleeghuis.</em> In: Brabants Dagblad, 25 juni 2020.<br>- Actiz (2019). <em>De toekomst van wonen en zorg voor ouderen. De opgave voor passende woonvormen in beeld.</em> Actiz, september 2019.
  • 3. Joosten, M. e.a. (red.) (2020). <em>Who Cares. De toekomstige aanpak van wonen met zorg.</em> Who Cares Community of Practice, oktober 2020.
  • 4. <em>Actieprogramma Nieuwe Woonvormen en Zelfbouw</em> (2020). Provincie Noord-Brabant, 12 maart 2020.<br>Zie: www.brabant.nl/nieuwewoonvormen.

Enkele uitgangspunten

Gekoppeld aan de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose wordt ook een indicatie gegeven van de (regionale) opgaven, die er in Brabant liggen op het vlak van wonen met zorg en welzijn5. Hierbij is onderscheid gemaakt in ‘beschermd wonen’, ‘beschut wonen’ en ‘geschikt wonen’. De vooruitberekeningen beslaan de periode 2018 tot 2045 en hebben betrekking op alle huishoudens (met verschillende gradaties van mobiliteitsbeperkingen) en op ouderen in instellingen (‘verpleging en verzorging’).
Voor het eerst wordt er, aan de hand van een aantal scenario’s, ook een inschatting gemaakt van de ontwikkeling van de vraag naar ‘Volledig Pakket Thuis (VPT)’ en van de uitstroom uit het ‘beschermd wonen’ in de GGZ.

Klik hier voor de definities van beschermd, beschut en geschikt wonen, de definities van nultredenwoningen, aangepaste woningen en geclusterde ouderenwoningen (alle behorend tot het ‘geschikt wonen’), de definities van de mate van mobiliteitsbeperkingen van huishoudens en de definities van Volledig Pakket Thuis en ‘GGZ-beschermd wonen’.

Ouderenzorg; verpleging en verzorging (V&V)
In de prognose is rekening gehouden met de ontwikkelingen in het rijksbeleid, waardoor een groot deel van de verzorgingshuiszorg is geëxtramuraliseerd. Sinds 2014 worden er alleen nog nieuwe indicaties afgegeven voor ‘Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging’ (VV-04). Van het aantal plaatsen in verzorgingshuizen (het ‘beschut wonen’) is in Brabant inmiddels nog maar ruim een derde over ten opzichte van 2010 (van 12.200 naar 4.500 plaatsen). Daarmee is de afbouw bijna geheel gerealiseerd. In 2020 en 2021 zal de resterende afbouw plaatsvinden.

Het aantal plaatsen in verpleeghuizen (VV-05 t/m VV-09, oftewel het ‘beschermd wonen’) is in de periode 2010 tot 2015 in onze provincie gegroeid van zo’n 12.000 naar 15.000 plaatsen, vooral door de toename van het aantal 75+-ers.
Tussen 2015 en 2018 is het aantal verpleeghuisplaatsen ietwat afgenomen (naar 14.750 plaatsen). Dit komt doordat hospices niet meer onder het beschermd wonen vallen en doordat de vraag minder is gestegen, omdat mensen later naar het verpleeghuis gaan en er ook korter verblijven.

Maar wellicht is ook de vraag minder toegenomen, omdat meer ouderen gebruik maken van een ‘Volledig Pakket Thuis’ (VPT). Hierbij krijgen ouderen de verpleeg- en verzorgingshuiszorg aan huis of in een geclusterde woonvorm (het betreft zelfstandige woningen, dus geen instellingsplaatsen). Naast het VPT kunnen ouderen deze zorg ook thuis ontvangen via een ‘Modulair Pakket Thuis (MPT)’ of een ‘Persoonsgebonden budget’ (PGB).
Steeds meer ouderen maken hier gebruik van. Zo is in Nederland het gebruik van VPT van 2018 op 2019 met 17% gegroeid. In 2019 maken 8.500 ouderen in Nederland gebruik van een VPT, in Brabant betreft het zo’n 1.200 ouderen. Het is nog onzeker hoe de vraag naar VPT zich verder gaat ontwikkelen. Over het gebruik van het MPT en PGB zijn geen cijfers beschikbaar.

Gehandicaptenzorg (GHZ)
Naast de instellingsplaatsen voor ouderen zijn er in Brabant nog 10.850 instellingsplaatsen in de gehandicaptenzorg (GHZ) en ruim 1.100 instellingsplaatsen in de psychiatrie (GGZ).
Door extramuralisering is het aantal instellingsplaatsen in de gehandicaptenzorg tussen 2015 en 2018 met bijna 1.100 plaatsen afgenomen. In de prognose blijft het aantal instellingsplaatsen voor de GHZ ongeveer gelijk. Er zijn geen gegevens over de extramurale behoefte vanuit de GHZ.

Geestelijk gezondheidszorg (GGZ)
Ook het aantal instellingsplaatsen in de GGZ is tussen 2015 en 2018 afgenomen, met 350 plaatsen. Dit komt door de ambulantisering, waarbij tot 2020 een derde van de instellingsplaatsen afgebouwd is. De instellingsplaatsen in de GGZ betreffen de curatieve (behandel)plaatsen.
Daarnaast kent de GGZ ‘beschermd wonen’. Dit zijn ook instellingsplaatsen, vaak in de vorm van woongroepen, gericht op begeleiding bij het wonen en dagelijkse activiteiten. Deze instellingsplaatsen zijn in 2015 overgeheveld naar de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning), waardoor gemeenten er nu voor verantwoordelijk zijn6. Gemeenten hebben hierbij de taak om mensen meer in de wijk te huisvesten en te begeleiden, in plaats van in een instelling.
In opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is in 2015 het advies ‘Van beschermd wonen naar een beschermd thuis’ opgesteld7. Dit advies pleit voor een afname van twee derde van de capaciteit van het beschermd wonen in de GGZ. De uitstroom uit het beschermd wonen leidt tot een toename van de vraag naar sociale huurwoningen. Daarbij wordt ingeschat dat de helft van het aantal mensen die uitstromen, een zelfstandige woning nodig heeft (met ambulante begeleiding) en de ander helft een vorm van beschut wonen, bijvoorbeeld in een geclusterde woonvorm (dit betreft ook woningen).
In Noord-Brabant zijn in 2019 bijna 2.500 instellingsplaatsen voor beschermd wonen in de GGZ. In de prognose zijn in enkele scenario’s de mogelijke effecten berekend van een uitstroom uit het ‘GGZ-beschermd wonen’.

Geschikt wonen
Bij het geschikt wonen wordt onderscheid gemaakt in nultredenwoningen, aangepaste woningen en geclusterde ouderenwoningen. Daarnaast zijn er de overige woningen (niet geschikt).
De huishoudens worden onderscheiden naar de mate van mobiliteitsbeperkingen: geen, licht, matig en zwaar. In figuur 10.1 en figuur 10.2 is de verhouding te zien tussen de mate van mobiliteitsbeperkingen van de huishoudens en de verschillende woningtypen waarin zij wonen in 2018. Deze verhoudingen worden in de prognose gelijk gehouden.

Figuur 10.1

Verdeling van huishoudens met een mobiliteitsbeperking naar woningtypen
Noord-Brabant, 2018


Figuur 10.2

Verdeling van woningtypen naar huishoudens met een mobiliteitsbeperking
Noord-Brabant, 2018

In 2018 heeft 13% van de huishoudens in Brabant een mobiliteitsbeperking. Dit zijn 148.400 huishoudens. Bijna de helft (70.400) hiervan zijn huishoudens in de leeftijdscategorie 75+, ruim een vijfde (33.000) zijn huishoudens tussen 65 en 75 jaar. Naarmate de mobiliteitsbeperking zwaarder wordt, woont een steeds groter deel van de huishoudens in een geschikte woning. Bij huishoudens met een zware mobiliteitsbeperking geldt dit voor 61%. Vooral de aangepaste (ouderen)woningen worden bewoond door huishoudens, die deze aanpassingen ook echt nodig hebben vanwege matige tot zware mobiliteitsbeperkingen. In de geclusterde ouderenwoningen (o.a. serviceflats, aanleunwoningen en woon-zorgcomplexen) wonen meer huishoudens, die nog geen mobiliteitsbeperking hebben. Dit zijn veelal huishoudens, die al uit voorzorg naar een dergelijke ouderenwoning zijn verhuisd.

De opgaven

De komende jaren liggen er stevige opgaven op het vlak van wonen met zorg en welzijn. In tabel 10.1 is een (kwantitatieve) indicatie gegeven van deze opgaven, die overal in Brabant spelen. Een meer regiospecifiek beeld van deze opgaven is terug te vinden in bijlage G-1 en bijlage G-2.

Tabel 10.1

Beschermd, beschut en geschikt wonen in Noord-Brabant; een indicatie van de opgaven, 2018-2045

aanbod opgaven
  2018 2018-2030 2030-2045 2018-2045
Beschermd wonen (plaatsen) 14.750 5.850 8.650 14.500
Beschut wonen (plaatsen) 4.500 750 2.200 2.900
Totaal intramuraal (plaatsen) 19.200 6.550 10.800 17.400
Geclusterde ouderenwoningen (woningen) 45.350 7.950 8.800 16.750
Aangepaste (ouderen)woningen (woningen) 40.600 8.050 6.150 14.200
Nultredenwoningen (woningen) 258.650 32.250 14.250 46.500
Totaal geschikt wonen (woningen) 344.600 48.250 29.200 77.450
groei-indices
    2018-2030
(2018 = 100)
2030-2045
(2030 = 100)
2018-2045
(2018 = 100)
Beschermd wonen (plaatsen)   140 142 198
Beschut wonen (plaatsen)   116 142 165
Total intramuraal (plaatsen)   134 142 191
Geclusterde ouderenwoningen (woningen)   118 116 137
Aangepaste (ouderen)woningen (woningen)   120 113 135
Nultredenwoningen (woningen)   112 105 118
Totaal geschikt wonen (woningen)   114 107 122
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 50-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen.

De intramurale opgave
Verhoudingsgewijs ligt de sterkste groei bij het beschermd wonen. Zoals tabel 10.1 laat zien, zal het aanbod tussen tot 2045 bijna moeten verdubbelen. Voor het beschermd wonen, waar de zwaardere, meer intensieve vormen van zorg worden geboden, komt de vraagraming anno 2045 14.500 plaatsen hoger uit dan het aanbod van 14.750 (intramurale) plaatsen in 2018 (+98%).

Figuur 10.3

Ontwikkeling van de vraag naar beschermd, beschut en geschikt wonen
Noord-Brabant, 2012-2045 (2018 = 100)


De extramuralisering van verzorgingshuizen is bijna afgerond. Tussen 2018 en 2021 neemt de capaciteit in verzorgingshuizen in onze provincie nog (verder) af, met zo’n 200 plaatsen. Samenhangend met de toenemende vergrijzing van de Brabantse bevolking neemt de vraag in de loop van de jaren ’20 echter wel weer toe, omdat ook op termijn nog een groot deel (75%) van de ‘VV-04’ beschut kan wonen (figuur 10.3). Tussen 2021 en 2045 zal de vraag naar beschut wonen met 3.100 plaatsen toenemen.

In 2007 is de VPT-regeling geïntroduceerd als stimulans voor het scheiden van wonen en zorg. De afgelopen jaren is het aantal Wlz-cliënten dat gebruik maakt van een ‘Volledig pakket thuis’ (VPT) sterk gestegen. Het aantal VPT-cliënten groeit momenteel sterker dan het aantal instellingsplaatsen. Als deze groei doorzet, zijn er uiteindelijk minder instellingsplaatsen nodig, omdat de zorg zich dan verplaatst naar zelfstandige woningen. In welke mate deze ontwikkelingen zich gaan doorzetten, hangt onder meer af van de manier waarop de zorg geregeld wordt. Iedereen in zijn/haar eigen huis een VPT aanbieden, is niet haalbaar en ook niet voor iedereen wenselijk. In geclusterde ouderenwoningen, zoals aanleunwoningen en wooncomplexen, is deze zorg wellicht wel goed te organiseren. En mogelijk kunnen ook ouderen die daar in de buurt wonen, zorg aan huis ontvangen.

Met name onder invloed van de vergrijzing zal de vraag naar beschermd en beschut de komende jaren zal sterk toenemen. Deze vraag kan ingevuld worden door nieuwe instellingsplaatsen te realiseren, maar met het VPT kan deze zorg (deels) ook in zelfstandige woningen, waaronder geclusterde woonvormen voor ouderen, geleverd worden. Daarmee kan tegemoet worden gekomen aan de wens van veel ouderen om thuis of in hun vertrouwde omgeving te kunnen blijven wonen. Dat vraagt er hoogstwaarschijnlijk wel om, de zorg kleinschaliger, in de buurt te organiseren.

  • 5. Hiertoe is aan het IPB-Primos-model, waarmee de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose is opgesteld, de module Fortuna gekoppeld. Met deze module kunnen ramingen worden gemaakt van de ontwikkelingen van de intramurale vraag (beschermd en beschut wonen) en de extramurale vraag van ouderen (geschikt wonen). De demografische ontwikkelingen, zoals die met het IPB-Primos-model zijn vooruit berekend, worden hierbij als basis genomen. De toekomstige vraag naar de verschillende vormen van wonen met zorg en welzijn hangt immers voor een belangrijk deel samen met deze bevolkingsontwikkelingen, met de vergrijzing als een van de meest opvallende kenmerken. Daarnaast wordt bij de vraagraming rekening gehouden met geslacht, huishoudenssamenstelling, opleidingsniveau en inkomen. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld, dat de zorgvraag (wat) toeneemt als iemand (een huishouden) alleenstaand is, een lage(re) opleiding of een laag inkomen heeft. Toekomstige verschuivingen in de samenstelling van de (ouder wordende) bevolking naar opleidings- en inkomensniveau zijn dus van invloed op de toekomstige vraag naar wonen met zorg en welzijn.<br>Het Fortuna-model is in 2016 samengevoegd met het Piramide-model. Het woongedrag van ouderen wordt gekoppeld aan mobiliteitsbeperkingen en aan meer algemene ontwikkelingen op de woningmarkt. Kenmerken van de woningvoorraad – is een huishouden woonachtig in een (sociale of geliberaliseerde) huur- of in een koopwoning – worden meegenomen. En er wordt gekeken naar woonkwaliteiten: de behoefte aan nultredenwoningen, aangepaste woningen en clusters van ouderenwoningen.<br>In 2019 is door ABFResearch voor het eerst ook (langs verschillende scenario’s) een inschatting gemaakt van de ontwikkeling van de vraag naar ‘Volledig Pakket Thuis’ (VPT, verpleegzorg aan huis) en van de uitstroom uit het ‘beschermd wonen’ in de GGZ. Met behulp van de aanbodcijfers van 2019 zijn deze scenario’s door de provincie Noord-Brabant ook doorgerekend voor alle gemeenten in de provincie.<br>- Zie ook: Faessen, W. en J. Willems (2019). <em>Verkenning wonen met zorg. Uitkomsten Fortuna 2019.</em> ABF Research, Delft, december 2019.
  • 6. Faessen, W. en J. Willems (2019). <em>Verkenning wonen met zorg. Uitkomsten Fortuna 2019.</em> ABF Research, Delft, december 2019.
  • 7. Commissie Toekomst Beschermd Wonen (2015). <em>Van beschermd wonen naar een beschermd thuis.</em><br>Advies ‘Commissie Toekomst Beschermd Wonen’, in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG, november 2015).

Opgaven voor de woningmarkt

Geschikt wonen voor ouderen
Tussen 2018 en 2045 neemt het aantal huishoudens in Brabant nog met ca. 197.000 toe. Het aantal 75+ huishoudens groeit in deze periode met ruim 166.000. Daarnaast komen er bijna 18.000 huishoudens bij met een leeftijd van 65-75 jaar. Het aantal huishoudens met een leeftijd onder de 65 jaar neemt slechts toe met een kleine 13.000. Daarmee bestaat de huishoudensgroei voor bijna 85% uit 75+-huishoudens.

Van de huishoudens in de leeftijdscategorie van 75 jaar en ouder heeft in 2018 47% een mobiliteitsbeperking. Met de aanhoudende groei van het aantal 75+ huishoudens zal dus ook een steeds groter deel van de (totale) huishoudensgroei betrekking hebben op huishoudens met een mobiliteitsbeperking. Dit loopt op van 20% in de periode 2018 tot 2025 naar 35% in de periode 2035 tot 2040. Na 2040, wanneer de piek van de vergrijzing is bereikt, neemt de groei van oudere huishoudens af (figuur 10.4).
In absolute aantallen komen er de eerstkomende jaren de meeste huishoudens met mobiliteitsbeperkingen bij. Tot 2030 zijn er dat ruim 2.000 huishoudens per jaar en tussen 2030 en 2040 ruim 1.500 huishoudens per jaar. Het aandeel huishoudens met een mobiliteitsbeperking stijgt naar 14,7% in 2045. Dit zijn in totaal 195.000 huishoudens, een groei met bijna 47.000 huishoudens ten opzichte van 2018. Deze groei van huishoudens met mobiliteitsbeperkingen betreft voor bijna 93% alleenstaanden van 75 jaar en ouder (figuur 10.5). En alleenstaanden zijn kwetsbaarder, omdat zij geen partner hebben die eventueel mantelzorg kan bieden.

Figuur 10.4

Groei van het aantal huishoudens naar leeftijd en mobiliteitsbeperking
Noord-Brabant, 2018-2045


Figuur 10.5

Groei van het aantal huishoudens met mobiliteitsbeperkingen, naar samenstelling en leeftijd
Noord-Brabant, 2018-2045

De vraag naar geschikte woningen neemt in de periode 2018-2045 toe met 77.500 woningen (tabel 10.1). Deze toename is groter dan de toename van huishoudens met een mobiliteitsbeperkingen. Dat komt omdat er ook vraag is naar nultredenwoningen (appartementen) door huishoudens zonder mobiliteitsbeperkingen en omdat er huishoudens uit voorzorg naar geschikte woningen verhuizen.
Om in de (toenemende) vraag naar ‘geschikt wonen’ te kunnen voorzien, zal het aandeel geschikte woningen in de groei van de woningvoorraad moeten toenemen van 34% in de periode 2018-2020 naar ruim 47% in de periode 2035-2040. Vanaf 2040 neemt het aandeel geschikte woningen in de (totaal benodigde) voorraadtoename weer af.
Omdat het eigenwoningbezit bij de (babyboom)generatie uit de jaren ’50 en (vooral) ’60 van de vorige eeuw – geboortecohorten die de komende tijd meer en meer de 65+-leeftijd bereiken – veel hoger ligt dan bij voorgaande generaties ouderen, neemt vooral de vraag naar geschikte koopwoningen toe. Dit betreft twee derde van de groei van de vraag naar geschikte woningen.

In absolute zin zal het aantal nultredenwoningen het meest moeten toenemen, waarbij een belangrijk deel van de opgave al in de komende jaren (tot 2030) zal moeten worden gerealiseerd. De eerstkomende vijf jaar bestaat de vraag naar nultredenwoningen voor een derde uit huurwoningen en voor twee derde koopwoningen. Daarna neemt de vraag naar nultreden-huurwoningen snel af, waardoor er vanaf 2035 bijna alleen nog enige toename van nultreden-koopwoningen nodig zal zijn. Daarbij groeit de vraag naar nultreden-huurwoningen in het geliberaliseerde segment (de vrije sector huur) overigens nog wel, terwijl er in de sociale sector juist een afname van de vraag naar nultreden-huurwoningen wordt voorzien.

Verhoudingsgewijs zal vooral het aantal aangepaste (ouderen)woningen en geclusterde ouderenwoningen sterk moeten toenemen. Bij de aangepaste woningen bestaat de opgave voor 15% uit huur- en voor 85% uit koopwoningen. Bij de geclusterde woningen is dit andersom; 77% huur (zowel sociale als vrije sector huur) en 23% koop (figuur 10.6). De vraag naar geclusterde ouderenwoningen in de koopsector is echter wel groter dan tot nu toe is gerealiseerd. Het aanbod aan geclusterde ouderenwoningen bestaat anno 2020 voor 92% uit huurwoningen en maar voor 8% uit koopwoningen.

In stedelijke gemeenten is de groei van de vraag naar wonen met zorg en welzijn relatief iets sterker dan in landelijke gemeenten, maar het verschil is niet groot (zie bijlage G-2). Alleen bij het beschermd wonen groeit de vraag in landelijke gemeenten relatief net iets meer.

Figuur 10.6

Toename van de vraag naar geschikt wonen naar woningtypen

Noord-Brabant, 2018-2045

Figuur 10.6a
Figuur 10.6b

Uitstroom ‘GGZ-beschermd wonen’
Vanaf 2015 valt het beschermd wonen binnen de GGZ onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) en zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering. In eerste instantie lag de regie hiervoor bij de centrumgemeenten. Vanaf 2021 vervalt deze regierol en zijn alle gemeenten zelf verantwoordelijk voor de opvang van mensen met psychiatrische problemen, over de volle breedte. Dit betreft zowel de organisatie van het beschermd wonen (met 24-uurs toezicht) als het wonen in de wijk (beschut wonen én zelfstandig wonen). Voor het wonen in de wijk zijn geschikte woningen nodig, vooral in de sociale huursector, evenals voorzieningen, zoals begeleiding en ondersteuning, die op en af te schalen zijn.

In het hiervoor al aangehaalde advies ‘Van beschermd wonen naar een beschermd’ wordt gepleit voor een afname van twee derde van de capaciteit van het ‘GGZ-beschermd wonen’. Daarmee neemt de vraag naar sociale huurwoningen toe, zowel zelfstandige woningen als in meer beschutte woonvormen. In scenario 2 zijn de effecten van deze capaciteitsafname doorgerekend.
Daarnaast is met twee andere scenario’s gewerkt. In het nulscenario is geen sprake van uitstroom uit het beschermd wonen. In scenario 1 wordt rekening gehouden met een afbouw van een derde van de capaciteit beschermd wonen. In de scenario’s 1 en 2 is verder rekening gehouden met een extra vraag door de ambulantisering vanuit de curatieve GGZ.

Tabel 10.2 laat het effect zien van de drie scenario’s op het beschermd wonen, beschut wonen en thuis wonen met begeleiding vanuit de GGZ.
In totaal kan de uitstroom uit het ‘GGZ-beschermd wonen’ leiden tot een extra vraag naar sociale huurwoningen van zo’n 1.000 tot 2.000 woningen. Daarvan zal iets minder dan de helft een vorm van beschut wonen moeten zijn, waaronder geclusterde woonvormen. Vanaf 2021 zijn alle gemeenten zelf verantwoordelijk om deze GGZ-zorg goed te regelen, eventueel in samenwerking met buurgemeenten. Hoe snel en in welke mate de uitstroom uit het ‘GGZ-beschermd wonen’ gerealiseerd wordt, hangt met name af van de wijze, waarop gemeenten deze verantwoordelijkheid de komende tijd invullen.

aanbod verschuiving van de vraag
  2019 2025 2030 2045
Beschermd wonen        
nulscenario 2.500 2.560 2.630 2.720
scenario 1 2.500 1.730 1.780 1.840
scenario 2 2.500 880 900 930
Beschut wonen        
nulscenario   0 0 0
scenario 1   450 460 480
scenario 2   880 900 930
Thuis wonen (met begeleiding)        
nulscenario   0 0 0
scenario 1   530 550 570
scenario 2   960 990 1.020
In scenario's 1 en 2 is ook rekening gehouden met een extra vraag door de ambulantisering vanuit de curatieve GGZ
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 10-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen.

In het bestand ‘Wonen met zorg en welzijn, prognose 2020’ zijn gegevens per gemeente en (sub)regio opgenomen. Voor het beschermd wonen per gemeente is voor elk scenario zowel een aanbodraming (waarbij de groei op provinciaal schaalniveau verdeeld is over de gemeenten naar rato van het aanbod in 2019) als een vraagraming (waarbij die groei verdeeld is over de gemeenten naar rato van aantal inwoners) gemaakt. De vraagraming geeft (per scenario) de opgave aan, wanneer de behoefte in de eigen gemeente wordt opgevangen.

De opgaven realiseren

Er zijn tal van mogelijkheden om invulling te geven aan de opgaven op het vlak van het ‘wonen met zorg en welzijn’.
Zo kan de opgave voor het beschermd wonen – ruim 14.000 plaatsen extra tot 2045 – worden gerealiseerd door het aantal verpleeghuisplaatsen uit te breiden, bestaande verzorgingshuizen om te bouwen naar verpleeghuiscapaciteit en door nieuwbouw van kleinschalige complexen voor intensieve zorg.

Bij het beschut wonen vindt de eerstkomende jaren nog een (lichte) verdere afbouw plaats. Maar al snel (vanaf 2022) neemt de vraag naar beschut wonen weer toe. Daarom is het van belang na te gaan, waar en op welke wijze deze groeiende behoefte aan beschut wonen kan worden gerealiseerd. Vraag is, of het nog wel nodig is de komende jaren verzorgingshuizen te sluiten. Een optie kan bijvoorbeeld zijn, de vrijkomende plaatsen tijdelijk te gebruiken voor andere doelgroepen, zodat ze over een aantal jaren weer beschikbaar zijn voor ouderen.

Een andere manier om aan de groeiende vraag naar beschermd en beschut wonen te voldoen is via het Volledig Pakket Thuis (VPT). Daarmee wordt diezelfde zorg aan huis geleverd. Indien de vraag naar VPT verder stijgt, zal gekeken moeten worden, hoe deze zorg goed te organiseren is. Vooral geclusterde ouderenwoningen lijken geschikt voor het aanbieden van VPT (ook vanuit het oogpunt van een efficiënte levering van de 24-uurs zorg). Naast het creëren van nieuwe instellingsplaatsen kan er dus ook voor gekozen worden deze zorg via VPT te leveren in geclusterde ouderenwoningen. Op deze manier kan ook kleinschaliger zorg in wijk, buurt of dorp worden georganiseerd.
Naarmate dit meer gewenst is, zal ook de opgave om geclusterde ouderenwoningen te realiseren toenemen, terwijl tegelijkertijd de vraag naar beschermd en beschut wonen juist lager zal uitvallen dan nu in deze prognose is voorzien.

De opgaven voor het geschikt wonen zullen voor een groot deel in de bestaande woningvoorraad moeten worden gerealiseerd. Tot 2045 zullen er nog ruim 77.000 geschikte woningen extra beschikbaar moeten komen, waarvan 48.000 voor 2030.
De groeiende vraag naar geschikt wonen heeft voor het grootste deel betrekking op de koopsector: de aankomende generatie ouderen heeft veel vaker een koopwoning en blijft daar ook langer in wonen. Het aanpassen van bestaande woningen is hier een goede strategie. Nu men pas veel later in een verzorgings- of verpleeghuis terecht kan, passen ouderen steeds vaker de eigen woning aan. Doordat velen in de afgelopen decennia (nog) hebben kunnen profiteren van de prijsstijgingen op de koopwoningmarkt en in veel gevallen de woning voor een groot gedeelte of zelfs geheel is afbetaald, hebben veel van de oudere huishoudens ook de financiële mogelijkheden om de woning aan te passen, waarbij de woonlasten toch laag blijven. Afhankelijk van de zwaarte van de mobiliteitsbeperkingen en de mogelijkheden die de woning biedt, worden kleine of grotere aanpassingen gedaan. Op deze manier ontstaan meer nultredenwoningen en aangepaste (ouderen)woningen. Daarnaast gaat het ook om aanpassingen die bijvoorbeeld de risico’s op vallen moeten beperken.

Een deel van de ouderen verhuist echter liever naar een meer geschikte woning. Uit onderzoek van het CBS blijkt dat van de 55+-huishoudens een derde nog wil verhuizen; van de 75+ huishoudens is dat een op de zes huishoudens8. Gezondheid is de belangrijkste reden om te (willen) verhuizen, zeker bij oplopende leeftijd. Daarnaast zijn ‘een te grote woning’ of ‘geen tuin meer willen’ belangrijke redenen voor ouderen om te verhuizen.
Van de 55+-huishoudens met een koopwoning wil meer dan de helft bij verhuizing weer een koopwoning. Bij hogere leeftijden en een slechtere gezondheid neemt de voorkeur voor een huurwoning toe. De meeste oudere huishoudens die willen verhuizen zoeken een flat of appartement (60%). Bij 75+-huishoudens loopt dit op tot 75%. Dit betekent ook, dat 25-40% van de oudere huishoudens op zoek is naar andere woningtypen (dan een appartement).

Hoewel er de afgelopen jaren al veel woningen voor ouderen zijn gebouwd, stijgt de vraag nog sneller en is er een tekort aan geschikte woningen. En dat is jammer, want als ouderen geen geschikte woning in hun eigen buurt of dorp kunnen vinden, blijven ze vaak zitten in hun oude, vaak (te) grote, eengezinswoning9. Door voldoende woningen voor ouderen te bouwen, op de goede locaties, ontstaat bovendien doorstroming en komen er in de verhuisketen (uiteindelijk) ook woningen vrij voor bijvoorbeeld starters en (jonge) gezinnen.

Naast de grote vraag naar nultredenwoningen en aangepaste ouderenwoningen, is er in de koopsector een kleine, maar wel groeiende vraag naar geclusterde ouderenwoningen. Bij een verhuizing naar een geclusterde ouderenwoning wordt echter veeleer gekozen voor een huurwoning. De geclusterde ouderenwoningen vullen een gat in, dat door het verdwijnen van de verzorgingshuizen is achtergelaten. Ze zorgen voor ontmoetingsmogelijkheden en stimuleren samenredzaamheid. De vraag naar deze vorm van wonen en ook naar groepswoningen voor ouderen neemt toe.

In de huursector groeit vooral de vraag naar geclusterde ouderenwoningen. Daarnaast is er een beperkte groei in de vraag naar aangepaste woningen en tot 2030 nog een groei in de vraag naar nultredenwoningen. Omdat de huidige ouderen beschikken over hogere inkomens zit een groot deel van deze vraag bij huurwoningen in het geliberaliseerde segment. Naast corporaties zijn dus ook andere verhuurders (o.a. beleggers) en ontwikkelaars aan zet om deze woningen te realiseren. Ze kunnen dit doen door hun bestaande woningen aan te passen of geschikte woningen juist meer aan ouderen toe te wijzen. Ook kunnen corporaties en andere verhuurders huurwoningen verkopen waar minder vraag naar is (eengezinswoningen) en de opbrengsten investeren in het realiseren van woningen waar wel vraag naar is, bijvoorbeeld geclusterde ouderenwoningen.

Naast nieuwbouw kunnen geclusterde ouderenwoningen ook in de bestaande voorraad worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door een complex met nultredenwoningen van de corporatie daarvoor te bestemmen en aan te passen en de woningen alleen nog aan ouderen toe te wijzen. De transformatie van leegstaande of leegkomende panden biedt eveneens kansen (o.a. de leeggekomen verzorgingshuizen en leegstaande kantoren), zeker als deze op een goede locatie liggen nabij voorzieningen. Een uitdaging bij het bouwen van geclusterde ouderenwoningen vormt het realiseren van gemeenschappelijke ruimtes, die gebruikt kunnen worden voor zorg of ontmoeting. De betrokken partijen (gemeente, verhuurder, zorgorganisatie) moeten hier samenwerken om de financiering en de realisatie hiervan te regelen, omdat lang niet altijd op voorhand duidelijk is, wie hiervoor verantwoordelijk is.

Om langer thuis te kunnen wonen is ook een samenhangende infrastructuur van zorg en welzijn in wijken en dorpen nodig. Het is de komende jaren een belangrijke taak van gemeenten om dit te realiseren. Inmiddels zijn hierin al flinke stappen gezet, mede ingegeven door de wijzigingen in het overheidsbeleid in de afgelopen jaren. Nu gemeenten beter zicht hebben op de nieuwe taken en beschikbare budgetten, samenhangend met de decentralisatie in de zorg, kan de zorg- en welzijnsinfrastructuur verder verbeterd worden.

  • 8. Akkermans, M., R. Kloosterman en C. Reep (2020). <em>55-plussers over hun (toekomstige) woning.</em> Centraal Bureau voor de Statistiek, Statistische Trends, webpublicatie 10 augustus 2020.
  • 9. De Groot, C. (2020). <em>Kwart miljoen ouderenwoningen gevraagd, liefst in eigen buurt.</em> RaboResearch, Rabobank-special, 20 april 2020.

Vragen voor de lokale en regionale agenda

Er zijn nog tal van vragen, hoe ouderen en andere zorgvragers de komende tijd zullen reageren op de vele veranderingen op het vlak van wonen met zorg en welzijn. Willen ze inderdaad in groten getale zo lang mogelijk in hun eigen huis blijven wonen en gaan ze hun woning dan ook aanpassen? Of verhuist men juist liever naar een meer geschikte woning (met zorg), en hoe groot is die groep dan? Moeten gemeenten inzetten op het realiseren van woon-zorgcomplexen en andere woonvormen tussen thuis en verpleeghuis, of juist op voorlichting aan particulieren, hoe zij hun woning kunnen aanpassen aan de veranderende (mobiliteits-)omstandigheden?

Hierbij is het van belang dat ook voor senioren geldt, dat hun woonwensen onderling sterk verschillen. Bovendien kunnen de antwoorden op deze vragen per wijk en dorp sterk verschillen, afhankelijk van wat er al is aan geschikte woningen, zorgvastgoed en voorzieningen op het vlak van zorg en welzijn. Dit alles vraagt om (lokaal) maatwerk, met diverse combinaties van oplossingen. Hierbij zal – meer vraaggericht – ingespeeld moeten worden op concrete behoeften, wensen en problemen van bewoners. Vaak is hiervoor nog wel een omslag in denken nodig bij diverse partijen, die lange tijd vooral aanbod- en (te) weinig vraaggericht hebben gewerkt.
Voor gemeenten is het belangrijk om de lokale woningbehoefte goed in beeld te brengen, zodat de goede woningtypen gebouwd worden op de juiste locaties en ouderen, die dat graag willen ook kunnen verhuizen. Bij de bouw van woningen voor ouderen moet ook gelet worden op de aanwezigheid van voorzieningen, de inrichting van wijken en looproutes. Andere obstakels zijn een gebrek aan locaties, de financiering en de samenwerking tussen partijen10. Door concreet en doelgericht woonzorgbeleid te maken, kunnen gemeenten inzichtelijk maken wat er moet gebeuren en de juiste partijen verbinden, zoals ontwikkelaars, corporaties, zorginstellingen en de verschillende betrokken afdelingen van de gemeente.
Ook de behoefte aan beschermd, beschut en thuis wonen vanuit de GGZ en de nodige zorg en begeleiding die daarbij komt kijken, kan in dit beleid worden meegenomen. Om de woonzorg-vraag lokaal in beeld te brengen en een aanpak te maken, kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van de handreiking ‘Langer thuis; werk in uitvoering’ van Platform3111.

Gelet op de forse opgaven zal het thema ‘wonen met zorg en welzijn’ de komende jaren een prominente plek (blijven) innemen op de lokale én (sub)regionale agenda. Een van de aandachtspunten betreft de vraag in hoeverre de opgaven voldoende verankerd zijn in (gemeentelijke) plannen en initiatieven voor het beschermd, beschut en geschikt wonen. Plannen en initiatieven voor woningbouw, maar bijvoorbeeld ook voor nieuwe kleinschalige complexen waar intensieve zorg kan worden geboden, of voor zorgsteunpunten.
Provinciale analyses van de gemeentelijke plancapaciteiten laten zien, dat er voor het geschikt wonen kwantitatief voldoende plannen zijn12. Te meer daar de opgave niet alleen door nieuwbouw gerealiseerd hoeft te worden, maar er juist ook andere mogelijkheden kunnen worden benut (met name in de bestaande woningvoorraad) om in een deel van de opgave te voorzien.

Naast een kwantitatieve opgave is het vooral ook van belang dat nieuwbouwplannen in kwalitatieve zin voldoende aansluiten bij de verander(en)de vraag naar nultredenwoningen, aangepaste (ouderen)woningen en geclusterde ouderenwoningen, in de huur- en koopsector én de gewenste prijsklassen. Dit hangt uiteraard ook nauw samen met de samenstelling van de bestaande woningvoorraad, lokaal én (sub)regionaal.
Een andere vraag is waar de groeiende behoefte aan beschermd en beschut wonen een plek kan vinden. Juist door de bestaande woningvoorraad te verrijken met meer kleinschalige (geclusterde) woonvormen, wordt het mogelijk om ook in kleinere gemeenten en kernen beschermd wonen aan te bieden, zodat ouderen in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen. Gemeenten zullen – veelal ook in (sub)regionaal verband – in overleg met de zorgsector moeten kijken waar het beschermd en beschut wonen (in verschillende vormen) gerealiseerd kan worden.

  • 10. Braanker, W. (2020). <em>Woonomgeving voor ouderen: grote vraag, moeizaam aanbod.</em> In: Gebiedsontwikkeling.nu, 19 mei 2020.
  • 11. Olde Bijvank, E., N. van Triest en A. Duivenvoorden (2020). <em>Langer thuis; werk in uitvoering.</em> Platform31, maart 2020.
  • 12. Tussen 2020 en 2030 zal de woningvoorraad in Noord-Brabant naar verwachting nog toenemen met ongeveer 118.000 woningen. Ervan uitgaande dat hiervan 45% een geschikte woning is – een percentage dat overeenkomt met de feitelijke nieuwbouwproductie in de afgelopen jaren (2010 t/m 2018) en met het aandeel geschikte (nultreden)woningen in de plancapaciteit voor de eerstkomende tien jaar – komen er (netto) zo’n 53.000 geschikte woningen bij. In dat geval kan alleen al via de nieuwbouw in de komende tien jaar de hele opgave (48.000 geschikte woningen tot 2030) worden ingevuld.